Onderzoek wateraders

De informatie die u hieronder kunt lezen is afkomstig uit het boek “Het geheim van de levensenergie” geschreven door Erik W. Kasteleyn, geoloog en parapsycholoog.

Omstreeks 1920 deden H. Winzer en W. Melzer (Cancer in the light op geophysical radiation, New York, 1927) in de Duitse stad Stuttgart onderzoek naar de woonomgeving van aan kanker overleden patiënten. Zij onderzochten de chemische samenstelling van de bodem onder de woonhuizen van de betreffen de patiënten, maar vonden niets afwijkends. Vervolgens kregen ze het advies van wichelroedelopers aandacht te besteden aan in de ondergrond aanwezige breuken.

De onderzoekers ontdekten toen tot hun verbazing, dat in de delen van de stad met de hoogste kankersterfte in de ondergrond vijf grote breuken te traceren waren. Winzer en Melzer stelden op grond hiervan de theorie op, dat van deze breuken afkomstige stralingen een rol konden spelen bij het ontstaan van kanker.

Deze studie van Winzer en Melzer inspireerde de Duitse wichelroedeloper G. Freiherr von Pohl tot diens wichelroedeonderzoek in Vilsbiburg. In 1929 onderzocht hij in het Beierse stadje Vilsbiburg, niet ver van het later zo beruchte Darchau, de relatie tussen met de wichelroede meetbare stralingsbanen en de sterfte aan kanker.
In Vilsbiburg liep hij onder begeleiding van een politieagent door de straten, tuinen en velden en gaf op een plattegrond van de stad nauwkeurig aan waar zijn wichelroede uitsloeg. Toen hij hiermee klaar was, waren er op de zijn kaart een twintigtal 5 tot 20 meter brede banen zichtbaar, die dwars door het dorp liepen en elkaar op sommige plaatsen kruisten.

Deze kaart werd door de dorpsarts vergeleken met een andere kaart van het dorp, waarop nauwkeurig de locaties van de huizen waren aangegeven van de 54 mensen die in de periode 1918 tot 1928 aan kanker waren overleden. Vergelijking van beide kaarten leerde dat alle woonhuizen van de aan kanker overleden patiënten zich op deze door Von Pohl uitgemeten wichelroedebanen bevonden.

In 1930 deed Von Pohl vergelijkbaar onderzoek in de gemeente Grafenau, die bekendstond als de gemeente met het laagste percentage kankersterfte van heel Beieren. Ook hier vond Von Pohl dat de woonhuizen van alle 16 aan kanker overleden mensen in de periode 1914-1930 zich precies bevonden op de eerder door Von Pohl met de wichelroede uitgekarteerde stralringsbanen.

Von Pohls werk wekte de interesse van de medische stand en Dr. Rambeau, voorzitter van de artsenvereniging in Marburg, deed zelfstandig onderzoek. Met behulp van een geoscoop* onderzocht hij de geologische ondergrond van de woonhuizen van kankerpatiënten. Hij constateerde dat alle door hem onderzochte woonhuizen zich boven een ondergrondse breuk bevonden. In zijn artikel concludeerde Dr. Rambau dat er een relatie bestaat tussen het ontstaan van kanker en geologische breuken in de ondergrond. Aan het einde van zijn publicatie schreef hij: “Wij hebben in ons statistisch onderzoek gezocht naar het woonhuis dat op een geologisch niet-gestoorde plaats stond (waar géén breuk in de ondergrond aanwezig was) en waar desondanks tóch kanker bij de bewoners voorkwam. Dat huis hebben wij niet gevonden!”

* een geoscoop is een meetinstrument bestaande uit een zender en ontvanger, gebruikmakend van middengolf radiofrequenties. Hiermee worden ionisatieveranderingen in de omgeving van geologische breuken gemeten. Deze ionistatieverschillen hangen samen met radioactieve stralingen, die langs breuken uit de aardbodem vrijkomen. Voor meer informatie zie: Börner, R. Das Geoskopverfahrer, 1944. Von Münchow’sche Drückerei, Giessen.

In dezelfde vooroorlogse tijd onderzocht de Franse ingenieur P. Cody in de havenstad Le Havre de woonhuizen van aan kanker overleden patiënten. Van wichelroedelopers had hij gehoord dat er veel huizen in deze stad waren waar meerdere generaties bewoners in hetzelfde huis kanker hadden gekregen.

Hij besloot dit nader te onderzoeken en gebruikte hiervoor een electrometer, waarmee de ionisatiegraad van lucht kan worden vastgesteld. In een periode van zeven jaar verrichte hij metingen bij meer dan 7000 ‘kankerbedden’, waarbij hij een verhoogde luchtionisatie vaststelde. Hij concludeerde dat uit de aarde afkomstige radioactieve stralingen verantwoordelijk was voor de verhoogde luchtionisatie en het ontstaan van kanker.

Het interessante van bovenstaande informatie is, dat ze een wetenschappelijke verklaring geeft voor de ervaringskennis van wichelroedelopers wat betreft de ziektebevorderende invloed van geologische breuken in de aardbodem. Tegenwoordig weten we zeker dat breuken een uitwaseming geven van uit de aarde afkomstige radioactieve stralingen en gassen (onder andere radon), die een schadelijk effect hebben op onze gezondheid.

In de jaren zestig deed de Duitse ingenieur J. Stängle onderzoek in Vilsbiburg, waar hij de 40 jaar eerder door Von Pohl uitgekarteerde wichelroedebanen aan een nader onderzoek onderwierp. Hij kon vaststellen dat de door Von Pohl in kaart gebrachte ‘aardstraalbanen’ correspondeerden met een verhoogde radioactieve straling. Strängle concludeert hieruit dan Von Pohls wichelroede gereageerd had op de verborgen geologische breuken in de ondergrond.

Geopathie

Hoe men ook over electrostress denkt, duidelijk is in ieder geval dat deze straling met technische apparatuur meetbaar is. Dat geldt echter niet voor het onderwerp van de geopathie (letterlijk: door de aarde veroorzaakte ziekte), een moderne benaming voor door wichelroedelopers gemeten ziekmakende stralingen.

De natuurkundigen König en Betz van de universiteit van München hebben uitgebreid onderzoek gedaan naar de natuurkundige eigenschappen van deze door wichelroedelopers gemeten stralingen. Hun uitgangspunt was, dat het hierbij gaat om zwakke electromagnetische straling. Deze stralingen zijn echter tot op heden niet met technische meetapparatuur te detecteren. König en Betz vermoeden dat – voor wichelroedeloper relevante – informatie aanwezig is in het ruisgebied van natuurlijke stralingen. Deze informatie zou hierin door een onbekende codering kunnen zijn opgeslagen. Te denken valt onder andere aan intensiteitsveranderingen van het ruisniveau, veranderingen in frequentieverdelingen en modulaties en intensiteitsmaxima of -minima van bepaalde frequenties. König en Betz geven aan, dat het zeer moeilijk zal zijn om de relevante informatie meettechnisch te herkennen, zolang niet precies bekend is om welke parameters het gaat. Zij spreken in dit verband van het zoeken naar een naald in een hooiberg.

Hoewel men de natuurkundige aard van de geopathische straling niet kent, zijn de effecten ervan wél natuurkundig, biofysisch en biologisch registreerbaar. Dit is vergelijkbaar met loopsporen in de sneeuw. De sporen in de sneeuw verraden de aanwezigheid van mensen of dieren, zonder dat iemand ze gezien heeft.

Volgens König zijn er veel onderzoeksgegevens die erop wijzen dat er van bepaalde plaatsen op aarde een ziektebevorderende werking uitgaat. In de Duitse literatuur duidt men dergelijke plaatsen aan met het begrip ‘Standortfaktor’. Met name de artsen E. Hartmann en D. Aschoff zijn pioniers op dit gebied. Hun opvatting is dat een Standortfaktor een belangrijke rol kan spelen bij het ontstaan van kanker, bij mensen die zich langdurig in de invloedsfeer hiervan bevinden. Dit laatste is het geval zo’n Standortfaktor samenvalt met de slaapplaats.

Onderzoek: effect geopathie op mensen

Het uitgebreidste biomedisch onderzoek naar Standortfaktoren is uitgevoerd door O. Bergsmann van de universiteit van Wenen. Drie wichelroedelopers die algemeen bekend stonden om de kwaliteit van hun werk, onderzochten verschillende ruimtes in de universiteitsgebouwen. Zij vonden een aantal sterk geopathische plekken, naast verschillende neutrale plaatsen.

Er werden technische metingen uitgevoerd om te verifiëren of technische meetbare straling ten grondslag lag aan het verschil door de wichelroedelopers aangegeven neutrale en geopathische plekken. Er vonden technische metingen plaats van electromagnetische straling in het 50 Hz-gebied en in het 30 MHz tot 3 Ghz. Ook werden metingen verricht van statische electrische en magnetische velden. Deze metingen maakten duidelijk dat de door deze wichelroedelopers aangegeven geopatische en neutrale plaatsen met technische meetapparatuur niet van elkaar te onderscheiden zijn.

Bergmanns onderzoek bestond er uit om met behulp van geaccepteerde biomedische meetmethoden te verifiëren, of de neutrale en geopathische plaatsen een verschillende biologische inwerking hadden.

Voor dit doel werden proefpersonen, meest jonge gezonde vrijwilligers tussen de 20 en 35 jaar, met uiteenlopende meetmethodes opgemeten nadat ze korte tijd (15 minuten) op een neutrale plaats en een geopathische plaats hadden gezeten.

De volgende metingen werden verricht:

  • Bio-electrische huidmetingen
  • Metingen aan het bloedsomloopsysteem
  • Coördinatie van vegetatieve ritmes
  • Analyse van spierfuncties
  • Humorale en biochemische parameters
  • Veranderingen in de bloedbezinkingssnelheid
  • Fysisch-chemisch experimenten

In de loop van het project werden 24 biologische parameters/fenomenen in 6943 onderzoeken opgemeten, waarbij in totaal 985 proefpersonen waren betrokken.

De onderzoeksopzet van het project was zodanig, dat de statistische significante verandering van één parameter al voldoende was om het biomedisch effect van een geopatische plek aan te tonen.

Van de 24 onderzochte parameters bleken er 12 significant tot hoog significant te zijn. 5 parameters gaven een tendens aan en bij 6 parameters was geen verandering meetbaar. In totaal werden er met 17 parameters veranderingen gemeten die waren veroorzaakt door de geopatische plek.

Bergmann concludeert hieruit dat de biomedische effecten van geopatische plekken (Standortfaktoren) hiermee zonder enige terughoudendheid als bewezen kunnen worden beschouwd.

Een andere onderzoeksvraag was op welke biologische systemen geopatische plekken inwerken. Bergmann vond vooral sterke effecten in de neurotransmitterbepalingen. Serotonine werd op de geopathische plekken in verlaagde concentraties gemeten.

Bergmann geeft aan dat enkele aan dat enkele aan geopathie toegeschreven symptomen als nervositeit en slapeloosheid hieraan kunnen worden toegeschreven.

De effecten van een geopatische plek op bio-electrische huidmetingen maakten duidelijk, dat geopathie primair inwerkt op het vegetatieve zenuwstelsel.

Metingen aan het coördinatievermogen van vegetatieve ritmes wezen uit, dat deze onder invloed van geopatische plekken verstoord worden. Vooral de hogere vegetatief-neurale centra worden volgens Bergmann door geopathie negatief beïnvloed.

De metingen aan het bloedsomloopsysteem gaven aan dat het totale prestatievermogen van het organisme door geopathie negatief beïnvloed wordt.

Bergmann concludeert dan geopathie een negatief effect heeft op het vermogen van organismen, om zichzelf te reguleren. Geopathie leidt niet per definitie tot ziekte, maar dient te worden beschouwd als een risicofactor, die de invloed van andere pathogene factoren kan versterken. Dit geldt in hoge mate voor de hieronder genoemde (min of meer) algemeen erkende risicofactoren:

  • Milieuvervuiling en schadelijke genotsmiddelen (roken en drinken);
  • Te overvloedige voeding;
  • Psychosociale stressfactoren;
  • Genetisch bepaalde verstoringen;
  • Fysische omgevingsstressfactoren als electromagnetische straling van verschillende intensiteiten en frequentiegebieden.

Samenvattend kunnen we concluderen, dat de precieze natuurkundige aard van geopathische straling nog onbekend is, maar dat de negatieve werking op organismen wetenschappelijk vast staat.